Toelichting
1. Algemeen
De belangrijkste bepalingen over de samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur zijn opgenomen in titel II van de Waterschapswet. Het Reglement van bestuur regelt een aantal specifieke zaken voor het hoogheemraadschap, zoals de benaming van de bestuursorganen, de omvang van het college van hoofdingelanden, het aantal zetels per categorie, de wijze van benoeming van de vertegenwoordigers van enkele specifieke categorieën, de maximale omvang van het college van dijkgraaf en hoogheemraden en de benoeming, het ontslag en de vervanging van de hoogheemraden. Het Reglement van bestuur draagt het college van hoofdingelanden op voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast te stellen.
In 2003 is het eerste Reglement van orde voor het hoogheemraadschap vastgesteld. In 2007 en 2008 is het reglement aangepast aan wijzigingen in wet- en regelgeving. In 2010 is het reglement aangepast aan de gewijzigde opzet van de waterschapsverkiezingen, waarbij het personenstelsel werd vervangen door een lijstenstelsel. De vorming van fracties in het algemeen bestuur maakte het gewenst het reglement daarop in te richten. Verder werden bepalingen opgenomen om personele en financiële fractieondersteuning mogelijk te maken.
In 2015 hebben opnieuw waterschapsverkiezingen plaatsgevonden volgens een nieuwe opzet. Daarbij was sprake van stembusverkiezingen, gelijktijdig met de verkiezingen voor provinciale staten. Hiertoe werden de waterschapsverkiezingen onder de werking van de Kieswet gebracht. In samenhang daarmee is ook een aantal wijzigingen doorgevoerd in de wijze van benoeming van de leden van het dagelijks bestuur. Deze wijzigingen zijn in dit reglement verder uitgewerkt.
Bij het in 2015 aangetreden nieuwe algemeen bestuur bestond de wens de samenwerking tussen het algemeen en dagelijks bestuur te moderniseren. Daarvoor is een tijdelijke Commissie bestuurlijke zaken ingesteld, die een aantal aanbevelingen heeft gedaan. Enkele van deze aanbevelingen betreffen het reglement van orde en deze hebben geleid tot de volgende aanpassingen:
- •
invoering extra integriteitstoets kandidaat-leden dagelijks bestuur
- •
invoering grondslag voor fractieondersteuning
- •
invoering fractievoorzittersoverleg
- •
wijziging voorzitterschap vaste commissies
- •
bekorting termijn voor beantwoording van schriftelijke vragen
- •
laten vervallen van de verplichte ondersteuning van moties en amendementen.
Ten slotte zijn enkele praktische wijzigingen doorgevoerd, zoals de aanpassing van het reglement aan de elektronische toezending of beschikbaarstelling van vergaderstukken.
Het Reglement van orde is opgesteld op basis van de Handreiking reglement van orde van de Unie van Waterschappen, maar geactualiseerd en aangepast aan de situatie bij het hoogheemraadschap.
Het reglement is voorzien van een uitvoerige toelichting, met uitleg over achtergronden, verwijzing naar relevante wetsbepalingen en beantwoording van vragen die zich in de praktijk kunnen voordoen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel verklaart de belangrijkste begrippen die in dit reglement worden gehanteerd.
Het begrip 'voorzitter' (onder d) kan betrekking hebben op de voorzitter van het college van hoofdingelanden, maar ook op de voorzitter van een adviescommissie. Waar dat laatste het geval is blijkt dat uit het tekstverband.
Onder ‘aanhangig’ (onder i en j) wordt verstaan: aan de orde of in behandeling zijnde.
Onder p is aangegeven dat de term 'zenden' of 'toezenden' zowel betrekking kan hebben op schriftelijke als op elektronische toezending of beschikbaarstelling. Deze term dekt dus ook de situatie waarbij kennisgevingen en vergaderstukken voor het college van hoofdingelanden per e-mail worden verzonden of digitaal beschikbaar worden gesteld door middel van een vergaderapplicatie.
Artikel 1.2 De voorzitter
De voorzitter van het hoogheemraadschap is ingevolge artikel 94 van de Waterschapswet voorzitter van het college van hoofdingelanden. Hij zorgt onder meer voor handhaving van de orde. Daaronder wordt mede verstaan de toepassing van de regels in dit reglement. Hij wordt, indien nodig, vervangen door de hoogheemraad die als waarnemend voorzitter is aangewezen.
Ingevolge artikel 47 van de Waterschapswet kan de voorzitter niet tevens lid zijn van het college van hoofdingelanden. Op deze wijze heeft de wetgever de onafhankelijke positie van de voorzitter willen waarborgen. In overeenstemming hiermee heeft de voorzitter in de vergadering van het college van hoofdingelanden geen stemrecht, maar alleen een raadgevende stem (artikel 94, tweede lid, Waterschapswet). Dit laatste geldt niet voor de hoogheemraad die de voorzitter tijdens een vergadering van het college van hoofdingelanden vervangt. Deze is primair lid van het algemeen en dagelijks bestuur en op grond daarvan stemgerechtigd.
Artikel 1.3 De secretaris
De secretaris is de verbinding tussen het bestuurlijke en het ambtelijke deel van de organisatie. Op grond van artikel 55 van de Waterschapswet heeft de secretaris zowel het recht als de plicht om in iedere vergadering van het college van hoofdingelanden aanwezig te zijn. Zonder hem kan dan ook geen sprake zijn van een formele vergadering met besluitvorming. De verplichting tot aanwezigheid van de secretaris geldt dus op grond van de wet. Een bepaling van die strekking in het reglement is niet nodig. Indien de secretaris een vergadering niet kan bijwonen, hetzij wegens afwezigheid, hetzij omdat de beraadslaging of de besluitvorming hemzelf betreft, dient hij zich te laten vervangen door een waarnemer.
Ingevolge het Reglement van bestuur benoemt het college van hoofdingelanden de secretaris op voordracht van het college van dijkgraaf en hoogheemraden. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden regelt de vervanging van de secretaris (artikel 55a Waterschapswet).
Secretaris is de formeel-wettelijke aanduiding van deze functionaris. Deze aanduiding wordt daarom in dit reglement gehanteerd.
Hoofdstuk 2 Toelating nieuwe leden, benoeming hoogheemraden en fracties
Artikel 2.1 Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging
De verkiezingen van de vertegenwoordigers van de categorie ingezetenen zijn in 2014 onder de werking van de Kieswet gebracht. Sindsdien is de benoeming van de vertegenwoordigers van die categorie geregeld in hoofdstuk V van de Kieswet.
Na de bekendmaking van de uitslag van de verkiezingen geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming. Tegelijkertijd geeft hij schriftelijk kennis van de benoeming aan het algemeen bestuur. Deze kennisgeving is de zogenoemde geloofsbrief. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt. Voordat tot zijn toelating is besloten kan hij op die aanneming terugkomen. Tegelijk met de mededeling dat de benoeming wordt aanvaard worden aan het algemeen bestuur stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van het algemeen bestuur toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken:
- •
een ondertekende verklaring van de benoemde met een opgave van de andere functies dan het lidmaatschap van het algemeen bestuur die hij bekleedt;
- •
een gewaarmerkt afschrift uit de basisregistratie personen met de woonplaats, geboorteplaats en geboortedatum van de benoemde.
De benoeming van de vertegenwoordigers van de categorieën ongebouwd, natuur en bedrijven is geregeld in hoofdstuk IV van de Waterschapswet. Zij worden benoemd door de organisaties die daartoe zijn aangewezen in artikel 14 Waterschapswet of krachtens dat artikel in het Reglement van bestuur. De organisaties geven de benoemden en het algemeen bestuur schriftelijk kennis van de benoeming. Deze kennisgeving heeft dezelfde functie als de geloofsbrief. De verdere benoemingsprocedure is gelijk aan die voor de vertegenwoordigers van de categorie ingezetenen in de Kieswet.
Wanneer sprake is van herbenoeming van een zittend lid behoeft niet opnieuw een afschrift uit de basisregistratie personen te worden overgelegd (artikel V 3, tweede lid, Kieswet en artikel 18, derde lid, Waterschapswet).
Het onderzoek van de geloofsbrieven geschiedt in een openbare vergadering van het algemeen bestuur. Het onderzoek wordt voorbereid door een commissie onderzoek geloofsbrieven, die door het algemeen bestuur wordt benoemd. Bij het onderzoek zal ook de vraag worden betrokken of sprake is van incompatibiliteiten (onverenigbare betrekkingen) en niet toegestane nevenfuncties. De commissie brengt vervolgens verslag uit aan het algemeen bestuur; dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
Het algemeen bestuur beslist over de toelating van zijn leden. De formulering van het eerste lid van artikel 2.1 benadrukt daarom dat het college van hoofdingelanden en niet de voorzitter de commissie instelt die de geloofsbrieven onderzoekt.
Bij het onderzoek van de geloofsbrieven beslist het algemeen bestuur tevens over de geschillen die met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. Het onderzoek strekt zich echter niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en de lijstverbindingen (artikel V 4 Kieswet).
Er is een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuw algemeen bestuur en bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een verkiezing dienen de leden van het algemeen bestuur in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte af te leggen. De voorzitter roept hen hiervoor op. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van het algemeen bestuur over de toelating van het betrokken lid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die moet worden afgelegd bij het aanvaarden van het lidmaatschap van het algemeen bestuur is vastgelegd in artikel 34 van de Waterschapswet.
Tegen de beslissing van het algemeen bestuur omtrent de toelating kan geen beroep worden ingesteld. Dit is bepaald in artikel 8:4, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.2 Benoeming hoogheemraden
De benoeming van de hoogheemraden vindt plaats in een vergadering van het college van hoofdingelanden. In de praktijk zal er enige tijd gemoeid zijn met de onderhandelingen voor de vorming van een nieuw dagelijks bestuur. In die periode blijft het zittende dagelijks bestuur in functie. Dit treedt pas af wanneer ten minste de helft van het te benoemen aantal hoogheemraden door het college van hoofdingelanden is benoemd en die benoemingen zijn aanvaard. Het demissionaire dagelijks bestuur treedt ook af wanneer drie maanden verstreken zijn sinds het begin van de zittingsduur van het nieuwe algemeen bestuur. Is aan het einde van die periode nog niet de helft van het te benoemen aantal hoogheemraden benoemd, dan treedt de voorzitter in de plaats van het dagelijks bestuur (artikel 41, vierde en zesde lid, Waterschapswet).
Leden van het dagelijks bestuur die na de verkiezingen niet terugkeren in het nieuwe algemeen bestuur blijven weliswaar in functie totdat een nieuw dagelijks bestuur is aangetreden, maar zijn formeel geen lid van het nieuwe algemeen bestuur (artikel 31a Waterschapswet). Zij mogen daarom niet meestemmen in het nieuwe algemeen bestuur.
Integriteit van bestuursleden is een onderwerp dat sterk in de aandacht staat. Het onderzoek naar de geloofsbrieven is hierin de eerste stap. Hierbij wordt gekeken of de kandidaat-bestuurder voldoet aan alle wettelijke eisen voor benoeming en geen met de functie onverenigbare betrekkingen vervult. Verder bepaalt de Waterschapswet dat het algemeen bestuur voor zijn leden, voor de leden van het dagelijks bestuur en voor zijn voorzitter een gedragscode vaststelt. Hierin is een aantal gedragsregels vastgelegd om de integriteit van de bestuursleden te waarborgen. Deze gedragscode is in een afzonderlijk document neergelegd.
Voor de kandidaat-leden van het dagelijks bestuur wordt een extra integriteitstoets noodzakelijk geacht. Op basis van een handreiking hiervoor van de Unie van Waterschappen heeft het college van hoofdingelanden in 2015 besloten een extra integriteitstoets voor kandidaat-leden van het dagelijks bestuur in te voeren, in aanvulling op het wettelijk integriteitsonderzoek zoals dat geldt voor alle bestuursleden. De extra integriteitstoets bestaat uit de volgende onderdelen:
- •
overlegging door het kandidaat-lid van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) op basis van het profiel politieke ambtsdrager
- •
een gesprek van de voorzitter met het kandidaat-lid waarin integriteit aan de orde komt, aan de hand van een door betrokkene ingevulde vragenlijst of integriteitsverklaring, en
- •
een nader onderzoek – al dan niet door een extern bureau – wanneer de voorzitter daar aanleiding toe ziet en het college van hoofdingelanden daar op zijn voorstel toe besluit.
Deze extra integriteitstoets is nu ook vastgelegd in het Reglement van orde als onderdeel van de benoemingsprocedure van de hoogheemraden. De regeling geldt uiteraard ook bij vervulling van tussentijdse vacatures.
De bewaking van de integriteit is een taak die specifiek bij de voorzitter is belegd. Daarmee krijgt de voorzitter een formele rol bij de collegevorming en de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur. Deze taak van de voorzitter is recent ook in de wet vastgelegd (art. 94, tweede lid, Waterschapswet).
Een extra integriteitstoets voor leden van het algemeen bestuur is niet mogelijk. Het passief kiesrecht (het recht om verkozen te worden) is in de Grondwet geregeld. Er is geen ruimte de uitoefening van dat recht bij wet of verordening aan nadere eisen te binden of afhankelijk te maken van een verklaring omtrent het gedrag of een integriteitsonderzoek. De beoordeling van de integriteit van potentiële kandidaten voor het lidmaatschap van bestuursorganen dient primair te geschieden door de partijen bij de selectie van de kandidaten voor hun kieslijst.
Vóór de benoeming van de hoogheemraden bepaalt het college van hoofdingelanden eerst het aantal hoogheemraden, met inachtneming van het bepaalde in het Reglement van bestuur. Het Reglement geeft aan uit hoeveel leden het college ten hoogste kan bestaan. Vervolgens vinden verkiezingen plaats tussen door de fracties aanbevolen kandidaten. Vanuit de gedachte dat de meerderheid van het college van hoofdingelanden bestaat uit verkozen vertegenwoordigers van de categorie ingezetenen is ervoor gekozen eerst de hoogheemraden uit die categorie te doen benoemen.
Een voorstel tot benoeming van een hoogheemraad is geen voordracht, maar een aanbeveling. De stemming hierover is een vrije stemming. Het staat partijen vrij te komen met een kandidaat en daar ook op te stemmen. Verder staat het de leden van het college van hoofdingelanden vrij te stemmen op een niet aanbevolen kandidaat. Dit geldt ook wanneer tussen de fracties in het algemeen bestuur overeenstemming is bereikt over de zetelverdeling of over de aanbevelingen. Omdat geen sprake is van een voordracht maar van een aanbeveling mogen de aanbevolen kandidaten meestemmen over hun eigen benoeming, tenzij sprake is van een tweede herstemming over de twee overgebleven kandidaten. Dit vloeit voort uit artikel 38a, eerste en derde lid, Waterschapswet.
Op grond van de bepalingen over schriftelijke stemmingen vindt over elke aanbeveling een afzonderlijke stemming plaats. Een uitzondering hierop is mogelijk bij de benoeming van de kandidaten voor de zetel of zetels voor de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven. Wanneer voor deze categorieën gezamenlijk evenveel kandidaten worden gesteld als er zetels te vervullen zijn, worden deze kandidaten zonder stemming benoemd verklaard. Achtergrond daarvan is dat bij overeenstemming tussen deze categorieën over de vervulling van hun zetel(s) zij zelf moeten kunnen bepalen wie die zetel(s) vervult of vervullen. De bijzondere positie van deze categorieën brengt met zich mee dat de benoeming van hun vertegenwoordigers in het dagelijks bestuur niet aan een vrije stemming wordt overgelaten.
Ingevolge dit reglement geldt dat indien over een benoeming wordt gestemd, die stemming schriftelijk geschiedt en dus geheim is. Voor de benoeming van een lid van het dagelijks bestuur is dit recent ook in de wet vastgelegd (art. 41, tweede lid, Waterschapswet). De wetgever acht het gewenst dat bij de benoeming van een lid van het dagelijks bestuur stemgerechtigden hun stem op een kandidaat volledig vrij kunnen uitbrengen, zonder enige druk van buitenaf. Ook het belang van de gekozene is hiermee gediend. Het functioneren van een lid van een dagelijks bestuur moet niet worden belast met de mogelijke politieke verdeeldheid die uit een openbare stemming volgt. De kennis van wie wel of niet de (her)benoeming heeft gesteund kan immers leiden tot vooringenomenheid bij de gekozene ten opzichte van leden van het algemeen bestuur.
Het zesde lid van artikel 2.2 voorziet in een leemte in de Waterschapswet. De wet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een lid van het dagelijks bestuur, maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor een lid van het dagelijks bestuur zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur (artikelen 31 en 45 Waterschapswet). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van een lid van het dagelijks bestuur van buiten de kring van het algemeen bestuur ook een commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven in te stellen.
Artikel 2.3 Fracties
De Waterschapswet kent het begrip fractie niet, maar gaat wel uit van in het algemeen bestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden. Voor de categorie ingezetenen vinden verkiezingen plaats waaraan geregistreerde belangengroeperingen kunnen deelnemen. In navolging van de vertegenwoordigende lichamen van algemeen bestuur wordt daarom gesproken van fracties. Bij de aanvang van de eerste vergadering van het nieuwe college van hoofdingelanden na de verkiezingen worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van het college van hoofdingelanden de benaming die boven de kandidatenlijst was geplaatst. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in het college van hoofdingelanden en de groepering op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Ook de leden die benoemd zijn door de koepels voor de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven worden als fracties aangemerkt.
In de loop van een zittingsperiode van het algemeen bestuur kunnen wijzigingen optreden in de samenstelling van fracties, bijvoorbeeld door tussentijds vertrek, overlijden en dergelijke. De regels voor opvolging in tussentijds opengevallen plaatsen zijn voor de categorie ingezetenen opgenomen in hoofdstuk W van de Kieswet en voor de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven in artikel 20 van de Waterschapswet.
Het is ook mogelijk dat een lid van het algemeen bestuur zijn lidmaatschap niet opzegt, maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een andere fractie van de categorie ingezetenen. Uitgangspunt van het kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd). De Waterschapswet kent bij de verkiezingen weliswaar deelnemende belangengroeperingen, maar een zetel behoort niet toe aan een belangengroepering, doch aan de gekozen volksvertegenwoordiger. Deze heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zich af te splitsen en als zelfstandige fractie verder te gaan. Het algemeen bestuur heeft geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling van fracties of over samengaan, afsplitsing of naamvoering van fracties. Mededeling van de wijziging aan de voorzitter is voldoende. Het algemeen bestuur is gehouden vanaf zijn eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
Het Reglement van bestuur bepaalt de omvang van de vertegenwoordiging van de specifieke categorieën. Het is dus formeel niet mogelijk dat een gekozen bestuurslid uit de categorie ingezetenen lid wordt van een fractie samengesteld uit benoemde bestuursleden van een specifieke categorie en omgekeerd dat een benoemd bestuurslid van een specifieke categorie lid wordt van een fractie uit de categorie ingezetenen.
Artikel 2.4 Fractieondersteuning
Het functioneren van fracties heeft behoefte doen ontstaan aan nieuwe voorzieningen die bij vertegenwoordigende lichamen van algemeen bestuur min of meer gebruikelijk zijn, zoals bepaalde vormen van ondersteuning van fracties of fractieleden. Te denken valt aan financiële, materiële of personele ondersteuning van fracties, vervanging van fractieleden en dergelijke.
Het hoogheemraadschap kent al enkele jaren een regeling voor de benoeming van steunfractieleden ten behoeve van de ondersteuning van eenpersoonsfracties. Naar aanleiding van het advies van de Commissie bestuurlijke zaken is besloten de mogelijkheden tot benoeming van steunfractieleden te verruimen en hun positie en inzet nader te regelen. Het Reglement van orde is niet de aangewezen plaats om dit te doen. Hiervoor wordt een afzonderlijke Verordening op de fractieondersteuning vastgesteld. Deze voorziet ook in een regeling voor de financiële ondersteuning van fracties.
De Commissie bestuurlijke zaken heeft ook een aantal aanbevelingen gedaan over de materiële ondersteuning van fracties, in de vorm van facilitaire en ambtelijke ondersteuning, ondersteuning bij externe communicatie en dergelijke. Deze aanbevelingen worden uitgewerkt in praktische afspraken met de fracties.
Artikel 2.5 Fractievoorzittersoverleg
Met het aantreden van het nieuw verkozen algemeen bestuur in 2015 is behoefte gebleken aan een periodiek overleg tussen de voorzitter en de fractievoorzitters in het algemeen bestuur. In dit artikel is een regeling voor een dergelijk overleg opgenomen. Het overleg vindt ten minste één keer per jaar plaats en heeft tot doel de in dit artikel genoemde onderwerpen te bespreken.
Een fractievoorzitter kan zich bij verhindering laten vervangen door zijn plaatsvervanger.
Het fractievoorzittersoverleg heeft ook een formele taak. Artikel 3.8a Waterschapsbesluit bepaalt dat de vergadering van fractievoorzitters wordt gehoord over de toekenning van verzoeken van leden van het algemeen bestuur om vergoeding van schade, anders dan geneeskundige kosten, door ziekte of een dienstongeval ten gevolge van de uitoefening van de functie.
Hoofdstuk 3 Vergaderingen
§ 1 Tijd van vergaderen, voorbereidingen
Artikel 3.1 Vergaderfrequentie
Het college van hoofdingelanden stelt zijn vergaderschema vast en bepaalt daarmee zelf zijn vergaderfrequentie. Daarnaast hebben de voorzitter, het dagelijks bestuur of een aantal leden van het college van hoofdingelanden de mogelijkheid schriftelijk om een extra vergadering te verzoeken.
Artikel 3.2 Dag, tijd en plaats van vergaderen
Het bepalen van dag, tijdstip en plaats van vergaderen is voorbehouden aan de voorzitter. Indien de omstandigheden dit naar zijn oordeel noodzakelijk of gewenst maken kan hij daarbij afwijken van het vastgestelde vergaderschema of van de reguliere vergaderdag, -tijd of -plaats.
Artikel 3.3 Oproep, agenda
Het college is belast met de voorbereiding van alles waarover door het college van hoofdingelanden zal worden beraadslaagd en besloten. De voorzitter plaatst de voorstellen op de agenda. Dit laatste geldt ook voor initiatiefvoorstellen die door leden van het college van hoofdingelanden worden ingediend.
Voor toelating van nieuwe leden en benoeming van hoogheemraden gelden afzonderlijke procedurevoorschriften. Hiervoor wordt verwezen naar de artikelen 2.1 en 2.2 van dit reglement en de artikelen 12 en volgende van het Reglement van bestuur.
Artikel 3.4 Toezending stukken
De zorg voor de beschikbaarheid van de stukken is bij de voorzitter gelegd om de bestuurlijke verantwoordelijkheid daarvoor te accentueren.
Het begrip toezending kan ruim worden uitgelegd. Dit omvat verzending per post of koerier, maar ook elektronische toezending via e-mail of beschikbaarstelling via een vergaderapplicatie (zie ook de begripsbepalingen in artikel 1 en de toelichting daarbij).
Artikel 3.5 Ter inzage leggen van stukken
Artikel 37 van de Waterschapswet geeft het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en een commissie de mogelijkheid om op grond van een belang als genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur geheimhouding op te leggen omtrent de inhoud van stukken die aan het college van hoofdingelanden worden overgelegd.
Naast de geheime stukken gaat het in dit artikel om de zogenoemde achterliggende stukken waarvan vaak in de voorstellen melding wordt gemaakt, zoals ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s en dergelijke.
Artikel 3.6 Openbare kennisgeving
De voorgeschreven wijze van openbare kennisgeving bij het hoogheemraadschap is publicatie in het waterschapsblad op de website overheid.nl. Vanwege het bredere bereik en de grotere attentiewaarde worden de vergaderingen van het college van hoofdingelanden ook bekend gemaakt via dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen. De vergaderingen en de openbare vergaderstukken worden op de website van het hoogheemraadschap (hhnk.nl) geplaatst.
§ 2 Orde van de vergaderingen
Artikel 3.7 Presentielijst, verhindering
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit indirect voort uit de artikelen 38b en 38c van de Waterschapswet, betreffende de geldigheid van stemmingen en de totstandkoming van besluiten bij stemming. De presentielijst is bedoeld om formeel te kunnen vaststellen of het vergaderquorum aanwezig is en of een besluit bij stemming tot stand gekomen is. Verder dient de lijst voor het bepalen van de volgorde van stemming bij hoofdelijke oproeping. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen. Daarvoor moet immers ook rekening worden gehouden met leden die wel aanwezig zijn, maar zich op grond van artikel 38a van de Waterschapswet van stemming moeten onthouden.
De lijst dient na afloop van de vergadering door de voorzitter en de secretaris te worden ondertekend. Hiermee staan zij in voor de juistheid en volledigheid van de lijst.
Artikel 3.8 Zitplaatsen
Voor ordelijke vergaderingen is het van belang dat een ieder zijn vaste zitplaats heeft. De voorzitter kan de indeling herzien wanneer daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat. Wanneer andere personen ter vergadering aanwezig zijn, is het aan de voorzitter hun een zitplaats te wijzen.
Artikel 3.9 Openbaarheid, toehoorders en pers
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Waterschapswet zijn de vergaderingen van het algemeen bestuur in beginsel openbaar. Paragraaf 5 van dit hoofdstuk bevat de regels voor het houden van besloten vergaderingen.
Artikel 3.10 Opening vergadering; vergaderquorum
De regeling in dit artikel vindt zijn basis grotendeels in artikel 38b van de Waterschapswet, dat de eisen bevat voor een geldige stemming. Op grond daarvan is bepaald dat de vergadering eerst kan aanvangen wanneer meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. Onder het aantal zitting hebbende leden wordt verstaan het aantal personen dat feitelijk zitting heeft in het college van hoofdingelanden. Eventuele vacatures tellen hiervoor dus niet mee. Het aantal leden dat aanwezig moet zijn om een rechtsgeldige vergadering te kunnen houden wordt aangeduid als het vergaderquorum.
Als een vergadering niet kan worden geopend omdat het vergaderquorum niet aanwezig is, kan in een volgende vergadering besluitvorming plaatsvinden zonder dat het quorum aanwezig is. Voorwaarde is dan wel dat er geen nieuwe zaken geagendeerd worden.
Een nieuwe vergadering op grond van dit artikel kan niet plaatsvinden binnen vierentwintig uur nadat de oproeping voor die nieuwe vergadering is bezorgd.
Artikel 3.11 Notulen
Van de vergaderingen van het college van hoofdingelanden wordt een nauwgezet verslag opgesteld. Dat kan een woordelijk verslag zijn, maar dit is niet verplicht. Het reglement biedt ruimte te volstaan met een nauwkeurige samenvatting. In het tweede lid zijn de essentialia vermeld die in een dergelijk verslag moeten worden opgenomen.
Het is aan het college van hoofdingelanden om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling van de notulen wordt geaccepteerd.
Bij het opstellen van dit reglement werd nog onderzoek verricht naar de mogelijkheid en wenselijkheid om het verslag van de vergadering te vervangen door een audio- of video-opname. Indien daartoe besloten wordt treedt dit in de plaats van het verslag en kan volstaan worden met een besluitenlijst waarin de essentiële onderdelen van de vergadering zijn opgenomen.
Artikel 3.12 Ingekomen stukken
Achtergrond van deze bepaling is dat het college van hoofdingelanden het recht heeft om kennis te nemen van alle stukken die aan het algemeen bestuur gericht zijn, ook wanneer het gaat om aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van een ander bestuursorgaan van het hoogheemraadschap. Omgekeerd moet de burger zich met verzoeken, klachten en dergelijke rechtstreeks kunnen wenden tot de democratisch gekozen vertegenwoordigers.
Omtrent de ingekomen stukken worden in de vergadering alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze met een voorstel van het college te worden voorbereid.
De ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst en tegelijk met de agenda aan de leden toegezonden en ter inzage gelegd.
Artikel 3.13 Spreekregels
Het bepaalde in dit artikel geldt niet voor interrupties zoals geregeld in artikel 3.15, derde lid.
Op grond van het vijfde lid kan het college van hoofdingelanden regels stellen omtrent de spreektijd per lid of per fractie. Het voorstel hiertoe kan uitgaan van de voorzitter of van een lid.
Artikel 3.14 Spreektermijnen
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een lid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren. Wanneer het college van hoofdingelanden van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, dient het daartoe uitdrukkelijk te besluiten.
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waar de motie betrekking op heeft.
Artikel 3.15 Handhaving orde
Dit artikel biedt de voorzitter een aantal mogelijkheden om de orde in de vergadering te handhaven.
Het vijfde lid biedt de voorzitter de mogelijkheid een lid dat door zijn gedragingen de goede gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering voor ten hoogste drie maanden te ontzeggen. Deze bepaling is in overeenstemming met de wettelijke regels voor provinciale staten (art. 26 Provinciewet) en gemeenteraad (art. 26 Gemeentewet). Een dergelijke regeling ontbreekt in de Waterschapswet en is daarom in dit reglement opgenomen.
Artikel 3.16 Beraadslaging
Om de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of in artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. Op voorstel van de voorzitter kan hiervan worden afgeweken.
Wanneer de schorsing, bedoeld in het tweede lid, aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt met toepassing van artikel 3.14, eerste lid, een derde termijn toegevoegd.
Artikel 3.17 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk met het oog op het verschoningsrecht, geregeld in artikel 39 van de Waterschapswet. Op grond daarvan kunnen de leden van het algemeen bestuur en anderen die aan de beraadslaging deelnemen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd.
De instemming van het college van hoofdingelanden zal veelal gelden voor een incidenteel geval. Eventueel kan ook bepaald worden dat een bepaalde functionaris altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.
Artikel 3.18 Spreekrecht toehoorders
Op grond van deze bepaling worden toehoorders direct na opening van de vergadering in de gelegenheid gesteld het woord tot het college van hoofdingelanden te richten. Aangezien het college van hoofdingelanden het rechtstreeks gekozen bestuursorgaan van het hoogheemraadschap is, wordt het in het belang van de democratie geacht dat belanghebbenden bij de taken van het hoogheemraadschap zich, binnen de daarvoor gestelde regels, tegenover de direct gekozen vertegenwoordigers kunnen uiten over onderwerpen die hen betreffen. Een dergelijke inspreekregeling doet recht aan de wens en de noodzaak belanghebbenden te betrekken bij het besturen van het hoogheemraadschap.
Uit de ervaringen in het verleden blijkt dat een algemeen spreekrecht kan leiden tot oneigenlijk gebruik en daarmee tot ondergraving van het instrument inspraak. Daarom is het spreekrecht in de vergaderingen van het college van hoofdingelanden in dit reglement beperkt tot onderwerpen die op de agenda zijn vermeld. Het spreekrecht in de vergaderingen van de vaste commissies, zoals geregeld in artikel 4.16, is ruimer en strekt zich uit tot alle onderwerpen die behoren tot de aangelegenheden waarover de commissie adviseert, ongeacht de agenda van de vergadering. Het spreekrecht geldt echter niet voor onderwerpen die het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen betreffen.
Toehoorders die het woord willen voeren dienen zich aan te melden en de spreektijd is in principe beperkt tot vijf minuten. Hiervan kan door de voorzitter worden afgeweken. Ingeval van een groot aantal sprekers kan de totale spreektijd voor toehoorders worden beperkt. In dat geval wordt de spreektijd gelijkelijk over hen verdeeld.
Artikel 3.19 Stemverklaring
Stemverklaringen dienen naar hun aard kort te zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden tot de stemming begint.
Artikel 3.20 Beslissing
Deze bepaling beoogt niet meer dan vast te leggen dat indien een amendement is aangenomen, ook nog een beslissing over het voorstel in zijn geamendeerde vorm moet worden genomen.
Artikel 3.21 Voorstellen van orde
Bij twijfel legt de voorzitter aan het college van hoofdingelanden voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslagingen, besloten. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel (artikel 3.29) te worden gevolgd.
Artikel 3.22 Orde toehoorders
Dit artikel betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune. Tot verstoring van de orde wordt ook gerekend het geven van tekenen van goed- of afkeuring. Deze belemmeren de voortgang van de vergadering en vormen een ongewenste inbreuk op de democratische beraadslaging.
De bevoegdheid van de voorzitter toehoorders die de orde verstoren of zo nodig alle toehoorders uit de vergadering te (doen) verwijderen is in overeenstemming met de Provinciewet en de Gemeentewet. Een dergelijke regeling ontbreekt in de Waterschapswet en is daarom in dit reglement opgenomen.
Artikel 3.23 Geluid- en beeldregistraties
Het maken van geluid- of beeldregistraties in de vergaderzaal is in principe toegestaan. Om te voorkomen dat het college van hoofdingelanden hierdoor wordt overvallen, is wel bepaald dat dit vooraf moet worden meegedeeld aan de voorzitter. De voorzitter deelt dit vervolgens mee aan de vergadering. De voorzitter kan aanwijzingen geven om te voorkomen dat de vergadering op ongewenste wijze wordt verstoord.
In veel gevallen is het al gebruikelijk dat openbare bestuursvergaderingen via media als radio, televisie of internet kunnen worden gevolgd. Het college van hoofdingelanden kan hiertoe eventueel ook besluiten.
Artikel 3.24 Mobiele telefoons
Dit verbod beoogt te voorkomen dat de vergadering wordt verstoord door ongewenste geluidssignalen van mobiele communicatieapparatuur. Daarom is het gebruik en het ingeschakeld houden daarvan niet toegestaan. Evenwel kan de voorzitter toestemming verlenen een mobiele telefoon standby te laten staan wanneer daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Ook staat het verbod niet in de weg aan het gebruik van stille communicatieapparatuur die de vergadering niet verstoort. Het verbod geldt voor de gehele vergaderzaal met inbegrip van de publieke tribune.
Artikel 3.25 Amendementen en subamendementen
Leden van het college van hoofdingelanden kunnen wijzigingen op voorstellen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden voorstellen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander lid aanleiding zijn op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, een zogenaamd subamendement. Amendementen en subamendementen moeten zodanig worden opgesteld dat zij letterlijk in het aan de orde zijnde voorstel of amendement kunnen worden opgenomen. Uitgangspunt is dat (sub)amendementen schriftelijk worden ingediend. Ingeval van eenvoudige (sub)amendementen kan de voorzitter bepalen dat volstaan kan worden met mondelinge indiening.
De indiening van (sub)amendementen is in dit reglement niet meer gebonden aan ondersteuning door andere leden van het college van hoofdingelanden. De Commissie bestuurlijke zaken heeft in haar advies aanbevolen de drempel voor het indienen van (sub)amendementen te verlagen door de verplichte ondersteuning, zoals tot nu toe opgenomen in het reglement, te laten vervallen. Het college van hoofdingelanden heeft deze aanbeveling overgenomen. Overweging daarbij is dat ondersteuning door andere leden geen wezenlijke indicatie oplevert voor het draagvlak van een (sub)amendement en daarmee weinig of niets toevoegt aan de kwaliteit van de besluitvorming.
De beraadslaging over (sub)amendementen vindt plaats in ten hoogste twee termijnen, tenzij besloten wordt tot beraadslaging in meer termijnen (artikel 3.14, eerste lid). Voor de wijze van stemming over (sub)amendementen wordt verwezen naar artikel 3.39.
Artikel 3.26 Splitsing van voorstellen
Een voorstel tot splitsing van een voorgesteld besluit kan met zich meebrengen dat één onderdeel van een besluit wel en een ander onderdeel niet wordt aanvaard.
De indiening van een voorstel tot splitsing is in dit reglement niet meer gebonden aan ondersteuning door andere leden van het college van hoofdingelanden. Hierbij gelden dezelfde overwegingen als bij de indiening van amendementen. Daarvoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.25.
Artikel 3.27 Moties
Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, bestuurlijke of procedurele aard) of het uitspreken van instemming of afkeuring over bepaalde ontwikkelingen. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht. Een motie heeft dan ook geen juridische, maar strikt een bestuurlijke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht.
De indiening van moties is in dit reglement niet meer gebonden aan ondersteuning door andere leden van het college van hoofdingelanden. Hierbij gelden dezelfde overwegingen als bij de indiening van amendementen. Daarvoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.25.
De beraadslaging over een motie geschiedt niet in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft. Over een motie wordt echter een apart besluit genomen (art. 3.39, vijfde lid). Besluitvorming over een motie betreffende een niet op de agenda geplaatst onderwerp, een zogenoemde motie vreemd aan de orde van de dag, vindt aan het einde van de vergadering plaats.
Artikel 3.28 Interpellaties
Een interpellatie is een verzoek om inlichtingen aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden of aan een lid van dat college over het door het college of dat lid gevoerde bestuur. De regels voor het houden van een interpellatie zijn in dit artikel omschreven.
Artikel 3.29 Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van het college van dijkgraaf en hoogheemraden de nodige voorstellen aan het college van hoofdingelanden te doen. Toch zal een lid van het college van hoofdingelanden soms de behoefte kunnen hebben zelf een voorstel te doen. Hiervoor is het recht van initiatief bedoeld. Een initiatiefvoorstel komt altijd op de agenda van het college van hoofdingelanden.
De indiening van initiatiefvoorstellen is niet meer gebonden aan ondersteuning door andere leden van het college van hoofdingelanden. Hierbij gelden dezelfde overwegingen als bij de indiening van amendementen. Daarvoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.25.
Artikel 3.30 Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft de leden van het college van hoofdingelanden het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college van dijkgraaf en hoogheemraden of de voorzitter behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve aard. De vragen kunnen ook een verzoek om inlichtingen inhouden over het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden of door de voorzitter gevoerde bestuur. Het dagelijks bestuur en de voorzitter zijn verplicht de gevraagde inlichtingen te verstrekken, voor zover dat niet in strijd is met het openbaar belang (art. 89 en 97 Waterschapswet).
De hier aangegeven procedure betreft het stellen van schriftelijke vragen. De beantwoording daarvan vindt eveneens schriftelijk plaats. Indien er behoefte is aan discussie over een gegeven antwoord kan dit worden doorverwezen naar een adviescommissie. Indien de vragensteller van mening is dat een antwoord tot een besluit van het college van hoofdingelanden moet leiden, kan hij het recht van initiatief benutten om het onderwerp op de agenda van het college van hoofdingelanden te krijgen. Ook kan hij een motie indienen om een oordeel of wens van het college van hoofdingelanden aan het dagelijks bestuur voor te leggen.
De vragen, antwoorden en afhandelingsberichten worden direct nadat zij beschikbaar zijn gekomen aan het college van hoofdingelanden toegezonden of elektronisch beschikbaar gesteld.
Artikel 3.31 Mondelinge vragen
De vergaderingen van het college van hoofdingelanden kennen geen rondvraag. In plaats hiervan wordt de leden van het college van hoofdingelanden door middel van het mondelinge vragenrecht de mogelijkheid geboden in de vergadering informatieve vragen te stellen, waarop het college van dijkgraaf en hoogheemraden zo mogelijk ook direct antwoordt. Met het oog daarop dienen de vragen uiterlijk 48 uur vóór de vergadering ter kennis van het college te worden gebracht.
Artikel 3.32 Volgorde vragenstellers en spreektijden
In dit artikel is een aantal procedureregels opgenomen voor de mondelinge vragenstelling.
Algemeen
Voor het stemmen is allereerst van belang hetgeen de Waterschapswet daarover bepaalt. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel zijn enkele belangrijke zaken hieromtrent in de wet vastgelegd. Deze kunnen derhalve geen regeling meer vinden in het reglement van orde. Volledigheidshalve zijn deze bepalingen hieronder weergegeven en toegelicht.
1. Een lid neemt niet deel aan de stemming over:
- a.
een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;
- b.
de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.
2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan een stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.
3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.
4. Het eerste lid is niet van toepassing bij de beslissing betreffende de geloofsbrieven van de na periodieke verkiezing gekozen en benoemde leden.
1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
- a.
ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;
- b.
voor zover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.
1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.
2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.
Artikel 38a Waterschapswet geeft uitwerking aan het bestuursrechtelijke beginsel dat leden van bestuursorganen niet deelnemen aan besluitvorming waarbij zij of hun familieleden een persoonlijk belang hebben (zie artikel 2.4 Algemene wet bestuursrecht). Het begrip vertegenwoordiger is in literatuur en rechtspraak niet geheel uitgekristalliseerd. Omdat een stemverbod een ingrijpende beperking van een democratisch recht is, dient het begrip vrij restrictief strikt uitgelegd te worden als ‘gemachtigde’ of ‘gelastigde’, maar ruimer dan ‘wettelijk vertegenwoordiger’. Te denken valt aan een directeur of vennoot van een bedrijf waarmee een overeenkomst wordt aangegaan of een voorzitter of bestuurslid van een vereniging waaraan subsidie wordt verleend. Artikel 2.4 Algemene wet bestuursrecht gaat echter verder. Dit artikel bepaalt dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Op grond van deze bepaling dient ook de schijn van belangenverstrengeling te worden vermeden. Van de schijn van belangenverstrengeling kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een bestuurslid deelneemt aan een stemming over een aangelegenheid waar hij als ambtenaar van een ander bestuursorgaan nauw bij betrokken is, indien daardoor de besluitvorming beslissend beïnvloed wordt (ABRvS 7 augustus 2002, nr. 200200897/1, inzake Winsum).
Artikel 38b Waterschapswet regelt het zogenoemde stemquorum. Voor het bepalen van het stemquorum blijven vacatures en de leden die op grond van artikel 38a niet aan de stemming mogen deelnemen, buiten beschouwing. Voor vergaderingen die een voortzetting zijn van een eerdere vergadering, waarin een stemming wegens het ontbreken van het stemquorum ongeldig was of die wegens het ontbreken van het vergaderquorum niet kon worden geopend, geldt het stemquorum niet. Ook de voorzitter blijft voor het bepalen van het stemquorum buiten beschouwing. De voorzitter is geen lid van het college van hoofdingelanden en heeft in de vergaderingen van het college van hoofdingelanden geen stemrecht. Zie hierover ook de toelichting bij artikel 1.2.
Artikel 38c Waterschapswet regelt het zogenoemde besluitquorum. Voor het nemen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen. Van een volstrekte meerderheid is sprake indien ten minste de helft van het aantal uitgebrachte stemmen plus één voor het besluit is uitgebracht.
Bij een schriftelijke stemming geldt alleen een behoorlijk – dat wil zeggen: naar behoren – ingevuld stembriefje als een uitgebrachte stem. Er kan dus verschil bestaan tussen het aantal stemmen dat nodig is voor een geldige stemming (namelijk het aantal ingeleverde stembriefjes) en het aantal stemmen dat nodig is voor een geldig besluit (namelijk het aantal behoorlijk ingevulde stembriefjes). In artikel 3.34 van dit reglement is aangegeven wanneer een stembriefje niet behoorlijk is ingevuld.
Artikel 3.33 Wijze van stemming
Besluiten kunnen met of zonder stemming worden genomen. Een stemming is in het algemeen niet nodig als er in het college van hoofdingelanden brede overeenstemming is over een voorgesteld besluit. In dat geval vraagt de voorzitter of stemming wordt verlangd. Is dat niet het geval, en vindt ook de voorzitter stemming niet nodig, dan is het voorstel aangenomen. Wordt stemming verlangd of vindt de voorzitter stemming noodzakelijk, dan geldt er een tweedeling tussen schriftelijke en niet-schriftelijke stemmingen. Stemmingen over personen geschieden schriftelijk. Stemmingen over zaken geschieden in beginsel bij handopsteken. Als de voorzitter of een van de leden dat wenst dient echter een hoofdelijke stemming plaats te vinden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.38.
Indien wordt gestemd over benoemingen (niet ontslag), voordrachten en aanbevelingen van personen geschiedt dat altijd schriftelijk. Een voordracht is een benoemingsvoorstel waarvan niet kan worden afgeweken; er kan slechts gekozen worden tussen de voorgedragen personen. Het stemmen op een niet voorgedragen persoon levert dan ook een ongeldige stem op (artikel 3.34, zesde lid, onder d). Een aanbeveling is een benoemingsvoorstel waarvan wel kan worden afgeweken.
Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat een voorstel tot benoeming van een lid van het dagelijks bestuur geen voordracht is, maar een aanbeveling. De kandidaten mogen dus meestemmen over hun eigen benoeming. Indien wordt gestemd over de benoeming van een lid van het dagelijks bestuur, geschiedt dat altijd schriftelijk (artikel 41 Waterschapswet). Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.2.
De voorzitter neemt niet deel aan de stemmingen in het college van hoofdingelanden. Voor de reden daarvan wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.2.
Artikelen 3.34 t/m 3.36 Schriftelijke stemming, herstemming, loting
Deze artikelen bevatten de regels voor het schriftelijk stemmen en herstemmen. Schriftelijke stemmingen geschieden anoniem. Daarom is bepaald dat deze stemmingen geschieden bij gesloten en niet ondertekende stembriefjes. Ondertekening van een stembriefje leidt tot een ongeldige stem.
In de vergadering aanwezige leden, die zich niet van stemming moeten onthouden, zijn verplicht aan een stemming deel te nemen. Leden die op een voordracht voorkomen of tot wie de keuze bij een herstemming is beperkt, mogen niet aan de stemming daarover deelnemen (artikel 38a, eerste en derde lid, Waterschapswet).
Voor het bepalen van de uitslag van de stemming tellen ongeldige stemmen niet mee. Een stem is ongeldig als een niet behoorlijk ingevuld stembriefje is ingeleverd. Het zesde lid van artikel 3.34 geeft aan in welke gevallen sprake is van een niet behoorlijk ingevuld stembriefje. De opsomming is niet limitatief. Er kunnen dus ook andere, niet in dit artikel genoemde gevallen zijn waarin een stembriefje als niet behoorlijk ingevuld moet worden aangemerkt. In geval van twijfel beslist het college van hoofdingelanden op voorstel van de voorzitter.
Wanneer een herstemming geen beslissing oplevert over een benoeming of een tussenstemming, beslist het lot. Artikel 3.36 bepaalt hoe de loting dient te geschieden.
Artikel 3.37 Stemming over zaken
Dit artikel bevat de regels voor het stemmen over zaken. Ieder in de vergadering aanwezig lid is verplicht aan stemmingen deel te nemen. Buiten de gevallen waarin op grond van artikel 38a Waterschapswet een stemverbod geldt is onthouding van stemming dus niet toegestaan. Evenwel kan het voorkomen dat leden zich feitelijk aan stemming onttrekken door de vergaderzaal tijdelijk te verlaten. Bij de beantwoording van de vraag of een voorstel wel of niet is aangenomen, blijven deze leden buiten beschouwing.
Bij het staken van de stemmen, dat wil zeggen wanneer er evenveel stemmen voor als tegen zijn uitgebracht, wordt de besluitvorming uitgesteld tot de (een) volgende vergadering. Dat geldt niet als het een voorstel van orde betreft of de vergadering voltallig is. In dat laatste geval heeft uitstel geen zin, omdat er geen afwezige leden zijn die de uitslag van de stemming nog kunnen beïnvloeden. Een voorstel van orde is altijd verworpen als de stemmen daarover staken. Hetzelfde geldt voor een stemming over een voorstel in een voltallige vergadering of in een tweede vergadering waarin het voorstel in stemming komt.
Artikel 3.38 Hoofdelijke stemming
Dit artikel bevat de procedure voor een hoofdelijke stemming. De wijze waarop de loting geschiedt voor het bepalen van het volgnummer van de presentielijst is niet verder omschreven en wordt ter bepaling aan de voorzitter overgelaten.
Artikel 3.39 Stemming over amendementen, subamendementen en moties
Dit artikel bepaalt in welke volgorde wordt gestemd over amendementen, subamendementen en moties.
Amendementen strekken tot wijziging van een voorgesteld besluit (zie ook de toelichting bij artikel 3.25). Bij de stemming over voorstellen waarop amendementen zijn ingediend wordt eerst het meest verstrekkende amendement in stemming gebracht. Als dat amendement is aangenomen, vervallen de andere amendementen automatisch. Ditzelfde geldt voor subamendementen, die in feite amendementen op amendementen zijn. Nadat over alle (sub)amendementen is gestemd, wordt over het – al dan niet gewijzigde – voorstel in zijn geheel gestemd (artikel 3.20).
Moties strekken niet tot wijziging van een voorgesteld besluit (zie ook de toelichting bij artikel 3.27). Over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Dit geldt niet voor moties over afzonderlijke, niet-geagendeerde onderwerpen. Over dergelijke moties 'vreemd aan de orde van de dag' wordt aan het einde van de vergadering beraadslaagd en gestemd (artikel 3.27, vierde lid).
§ 5 Besloten vergaderingen
Artikel 3.40 Algemeen
Een besloten vergadering is een officiële vergadering, waarbij de vergaderregels van het reglement van orde in acht moeten worden genomen. Artikel 35, tweede lid, van de Waterschapswet bepaalt dat de deuren van de bijeenkomst van het college van hoofdingelanden gesloten worden wanneer ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft ondertekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd (artikel 35, derde lid, Waterschapswet).
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over de toelating van nieuwe leden, het vaststellen en wijzigen van de begroting, het vaststellen van de rekening, de invoering, wijziging of afschaffing van een waterschapsbelasting en de benoeming en het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter (artikel 36 Waterschapswet).
Artikel 3.41 Geheimhouding
Hetgeen besproken en besloten wordt in een besloten vergadering valt niet automatisch onder een geheimhoudingsplicht. Geheimhouding moet afzonderlijk worden opgelegd. Artikel 37 van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur geheimhouding kan opleggen omtrent het behandelde in een besloten vergadering en omtrent de inhoud van stukken die aan de vergadering worden overgelegd. De geheimhouding dient tijdens de besloten vergadering te worden opgelegd en geldt voor degenen die bij de behandeling aanwezig waren en voor anderen die van het behandelde of van de stukken kennis nemen. Op grond van het eerste lid kan de geheimhouding ook voor een bepaalde termijn worden opgelegd.
Geheimhouding kan ook worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter of door een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan het algemeen bestuur of leden daarvan overleggen. In dat geval dient de opgelegde geheimhouding door het algemeen bestuur te worden bekrachtigd (artikel 37, tweede en derde lid, Waterschapswet).
In alle gevallen is het college van hoofdingelanden bevoegd de geheimhouding op te heffen, dus ook indien de geheimhouding door een ander bestuursorgaan is opgelegd. Een dergelijke beslissing kan alleen worden genomen in een vergadering waarbij ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is (artikel 37, vierde lid, Waterschapswet).
Alvorens het college van hoofdingelanden beslist tot opheffing van geheimhouding die door een ander orgaan is opgelegd, dient eerst besloten overleg plaats te vinden met het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, indien dat orgaan daarom verzoekt. Dit vloeit voort uit het vierde lid van artikel 3.41.
Artikel 3.42 Notulen
De regeling in dit artikel vormt een uitwerking van artikel 35, vierde lid, Waterschapswet.
Artikel 4.1 Instelling commissies
Dit artikel biedt het college van hoofdingelanden de mogelijkheid vaste of tijdelijke commissies in te stellen. Het gaat hier om commissies die tot taak hebben het college van hoofdingelanden of het dagelijks bestuur bij hun besluitvorming te adviseren. Aangezien wettelijke regels hierover ontbreken moeten instelling, samenstelling, taak en werkwijze van de commissies door het college van hoofdingelanden geregeld worden.
De hier bedoelde adviescommissies dienen onderscheiden te worden van commissies die wel een wettelijke status hebben, zoals een ombudscommissie als bedoeld in artikel 51i van de Waterschapswet (bij het hoogheemraadschap niet ingesteld) of een bezwarenadviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 4.2 Taak
Dit artikel regelt de instelling en taak van vaste adviescommissies. Bij het hoogheemraadschap fungeren enkele vaste commissies, die adviseren over verschillende beleidsonderwerpen. Deze onderwerpen kunnen betrekking hebben op de primaire taken (water, wegen, afvalwaterzuivering), over bestuurlijke aangelegenheden (bestuur, middelen) of een combinatie daarvan. In de afgelopen jaren zijn verschillende wijzigingen doorgevoerd in aantal en taakvelden van de vaste commissies. Om hierin voldoende flexibel te blijven is ervan afgezien de bestaande vaste commissies en de onderwerpen waarover zij adviseren in het reglement van orde te vermelden.
Artikel 4.3 Samenstelling
Dit artikel bevat regels voor de samenstelling van de vaste commissies. Uitgangspunt bij de samenstelling van vaste commissies is een evenredige verdeling van de zetels over de fracties. Rekening houdend met de geringe omvang van veel fracties zal per commissie moeten worden bezien op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Om deze reden zijn geen voorschriften voor de samenstelling van vaste commissies in het reglement opgenomen. Dit wordt ter bepaling aan het college van hoofdingelanden overgelaten. De fracties wijzen de leden aan die hen in de commissies vertegenwoordigen.
Met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van een commissie is het gewenst dat voor elk lid van een vaste commissie tevens een plaatsvervangend lid wordt benoemd, dat het lid bij afwezigheid vervangt. Verplicht is dit echter niet.
In het Reglement van orde 2010 was het voorzitterschap van een vaste commissie belegd bij een lid van het college van dijkgraaf en hoogheemraden. Overeenkomstig het advies van de Commissie bestuurlijke zaken wordt het voorzitterschap in het nieuwe reglement belegd bij een lid van het college van hoofdingelanden, door dit college aan te wijzen. Aangezien de leden van het college van dijkgraaf en hoogheemraden ook deel uitmaken van het college van hoofdingelanden, blijft de mogelijkheid bestaan een lid van het dagelijks bestuur als voorzitter aan te wijzen. Aangezien de voorzitter van het hoogheemraadschap formeel geen lid is van het college van hoofdingelanden, wordt hij afzonderlijk vermeld.
Uitgangspunt van de nieuwe regeling van het voorzitterschap is dat de leden van het college van hoofdingelanden zichzelf kandidaat kunnen stellen voor het voorzitterschap of het plaatsvervangend voorzitterschap van een commissie. Wanneer voor een functie meer kandidaten beschikbaar zijn beslist het college van hoofdingelanden bij (schriftelijke) stemming op de voet van de artikelen 3.33 en volgende.
De Commissie bestuurlijke zaken heeft geadviseerd de aanwijzing van de voorzitters te laten gelden voor een periode van twee jaar. Bepaald is dat de aanwijzing geldt voor ten minste twee jaar. Eventueel kan dus van een nieuwe aanwijzing worden afgezien.
Indien de omstandigheid zich voordoet dat er geen voorzitter of plaatsvervangend commissievoorzitter beschikbaar is, bijvoorbeeld indien geen kandidaten voor het voorzitterschap beschikbaar zijn of bij afwezigheid van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, voorziet het college van dijkgraaf en hoogheemraden in het voorzitterschap. Dit is dus bedoeld als vangnetbepaling.
Op grond van het achtste lid van artikel 4.3 kunnen ook steunfractieleden als plaatsvervangend lid van een commissie worden aangewezen. Steunfractieleden maken formeel geen deel uit van het college van hoofdingelanden of van een fractie, maar kunnen een fractie ondersteunen door als plaatsvervanger commissievergaderingen bij te wonen. Voordracht en benoeming van steunfractieleden geschiedt bij of krachtens afzonderlijke regeling (artikel 2.4, derde lid). Wanneer steunfractieleden als plaatsvervangend commissielid worden aangewezen gelden voor hen in de commissievergaderingen dezelfde regels als voor een fractielid.
Artikel 4.4 Zittingsduur, einde lidmaatschap en vacatures
De zittingsduur van de voorzitter en de leden van een vaste commissie is gekoppeld aan hun lidmaatschap van het dagelijks respectievelijk algemeen bestuur. Dit houdt in dat zij aftreden aan het einde van de zittingstermijn van het college van hoofdingelanden. Voorts treden zij af bij tussentijdse aftreding als lid van het dagelijks respectievelijk algemeen bestuur. Ten slotte kan het lidmaatschap eindigen op eigen verzoek.
Artikel 4.5 Ambtelijke bijstand
Dit artikel regelt het ambtelijk secretariaat van de vaste commissies. De ambtelijk secretaris assisteert de voorzitter bij zijn taken en draagt zorg voor de verslaglegging van de commissievergaderingen. Voor zover de organisatie daarin voorziet kan de ambtelijk secretaris voor de uitvoerende werkzaamheden ook anderen inschakelen.
Artikelen 4.6 t/m 4.9 Vergaderingen, agenda, oproep vergadering, openbare kennisgeving
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting. Voor zover noodzakelijk wordt verwezen naar de toelichting bij de overeenkomstige of soortgelijke bepalingen die gelden voor de vergaderingen van het college van hoofdingelanden.
Artikel 4.10 Bijwonen vergaderingen door leden van het college
Op grond van dit artikel staat het leden van het college van dijkgraaf en hoogheemraden vrij deel te nemen aan vergaderingen van commissies waarin zij geen zitting hebben. Zij hebben daarin een raadgevende stem.
Artikel 4.11 Opening vergadering; vergaderquorum
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.10.
Artikel 4.12 Handhaving orde
Ten aanzien van de handhaving van de orde zijn de desbetreffende bepalingen voor de vergaderingen van het college van hoofdingelanden van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betreft de artikelen 3.13 (spreekregels), 3.14 (spreektermijnen), 3.15 (handhaving orde), 3.21 (voorstellen van orde), 3.22 (orde toehoorders) 3.23 (geluid- en beeldregistraties) en 3.24 (mobiele telefoons). Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de genoemde artikelen.
Artikel 4.13 Spreekrecht toehoorders
Het spreekrecht van toehoorders in commissies wijkt af van het spreekrecht van toehoorders in vergaderingen van het college van hoofdingelanden. In de vergaderingen van het college van hoofdingelanden is het spreekrecht van toehoorders beperkt tot onderwerpen die op de agenda staan vermeld (artikel 3.18). In de commissies is het spreekrecht ruimer en niet beperkt tot onderwerpen die op de agenda staan. Wel moet het onderwerp behoren tot de aangelegenheden waarover de commissie adviseert.
Artikel 4.14 Advisering
Deze bepaling sluit aan op de gangbare werkwijze bij het hoogheemraadschap.
Artikel 4.15 Stemming
Een adviescommissie neemt geen formele besluiten, maar adviseert slechts. In de praktijk komen commissies dan ook niet door middel van stemmingen tot een advies. Niettemin is in dit artikel volledigheidshalve een regeling opgenomen om besluiten te nemen door middel van stemming. Daarmee kan beslist worden over bijvoorbeeld voorstellen van orde of voorstellen over uit te brengen adviezen.
Artikel 4.16 Verslag
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4.17 Advisering zonder vergadering
In bijzondere gevallen kan het gewenst zijn het advies van een commissie in te winnen zonder dat deze daartoe in vergadering bijeenkomt, bijvoorbeeld in spoedeisende gevallen of bij gebreke van voldoende agendapunten. In die gevallen kan het overleg op iedere geschikte wijze plaatsvinden, zoals schriftelijk, telefonisch of via e-mail. Het ligt dan op de weg van de commissieleden om desgevraagd op het voorstel te reageren. Het spreekt voor zich dat met deze wijze van raadpleging zeer terughoudend moet worden omgegaan. Adviezen die op grond van dit artikel zijn uitgebracht worden in de eerste reguliere vergadering geagendeerd en bekrachtigd. Daarbij kan echter niet op een uitgebracht advies worden teruggekomen.
Artikel 4.18 Instelling
Artikel 109a van de Waterschapswet bepaalt dat het dagelijks bestuur periodiek onderzoek verricht naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. Het algemeen bestuur kan bij verordening hierover regels stellen. Om aan dit doelmatigheidsonderzoek bij het hoogheemraadschap vorm te geven is een rekenkamercommissie ingesteld, bestaande uit leden van het college van hoofdingelanden en een externe voorzitter. Overeenkomstig de Waterschapswet worden samenstelling, taak en werkwijze van de commissie in een afzonderlijke regeling vastgelegd.
§ 4 Tijdelijke commissies
Artikelen 4.19 t/m 4.22 Instelling, taakverdeling, voorbereiden en uitbrengen advies, bijwonen vergaderingen door voorzitter
In bijzondere gevallen kan het gewenst zijn tijdelijke commissies in te stellen. Samenstelling, taak en werkwijze van dergelijke commissies zullen sterk afhangen van het doel waarvoor zij worden ingesteld. In deze paragraaf zijn enkele algemene uitgangspunten hiervoor aangegeven. Verder zullen deze onderwerpen in het instellingsbesluit geregeld moeten worden.
Op de vergaderingen van tijdelijke commissies zijn de bepalingen over de vergaderingen van de vaste commissies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij in het instellingsbesluit anders is bepaald. Bij het instellen van een tijdelijke commissie dient derhalve goed onderzocht te worden in hoeverre het noodzakelijk is van deze voorschriften af te wijken.
Een vergadering van een tijdelijke commissie kan door de voorzitter van het hoogheemraadschap worden bijgewoond. Dat geldt uiteraard niet als de commissie is ingesteld voor een aangelegenheid die de voorzitter zelf betreft.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 5.1 t/m 5.3 Uitleg reglement, intrekking, inwerkingtreding en citeertitel
Deze artikelen behoeven geen toelichting.